Herinneringen aan Rector Jan Beenakker
Herinneringen van Dr. Gerrit van Dijk, uitgesproken bij het afscheid als hoogleraar in de wiskunde aan de Universiteit Leiden op 27 augustus 2004.
Ik ben 4 jaar decaan geweest van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en was in die functie lid van het College van Decanen. De vergaderingen van het College waren eens per maand op woensdag om halfacht 's avonds in de curatorenkamer van dit gebouw. De vergaderingen werden voorgezeten door de rector. Heel goede herinneringen bewaar ik aan de twee rectoren van mijn tijd: Beenakker en Leertouwer.
Beenakker was fysicus en dat kon je goed merken. Ook al wist je het niet, zijn uiterlijk verried het. Helaas is hij ons ontvallen. Ik mocht hem wel: bij het begin van de vergaderingen zette hij zijn stoel een beetje scheef zodat hij de decanen van Wiskunde en Natuurwetenschappen en Geneeskunde recht kon aankijken. Hij wilde daarmee zeggen dat die twee faculteiten voor hem de belangrijkste waren; in de andere faculteiten werd soms leuk werk gedaan, maar het echte werk vond bij Wiskunde en Natuurwetenschappen en Geneeskunde plaats. Daar leefde de Leidse Universiteit van.
Hij deed daar niet geheimzinnig over. Iedereen kende dit standpunt wel, maar kende er geen al te zwaar gewicht aan toe, terecht. Soms kon een decaan zich echter niet goed bedwingen en ging hij met Beenakker over deze houding in discussie. Vooral de collega van Sociale Wetenschappen kon daarin scherp zijn. Hielp echter niet. Beenakker bleef bij zijn standpunt. Als je in zijn hart kon kijken was zijn standpunt nog preciezer: Geneeskunde en Wiskunde en Natuurwetenschappen zijn het hart van de universiteit maar natuurkunde het kloppend hart. Natuurkunde, met zijn drie Nobelprijswinnaars, hoeveel betekende deze wetenschap niet voor de Leidse Universiteit. Ik vond het een beetje overdreven, hijzelf ook wel geloof ik. Want we moesten toch in de verleden tijd spreken over deze zaken dacht ik: hadden betekend.
Niet dat er nu slecht werk werd verricht bij natuurkunde, integendeel, maar ook andere disciplines waren erg goed bezig. Sterrenkunde en Wiskunde, om maar eens twee exacte disciplines te noemen, timmerden goed aan de weg! Recent waren Ewine van Dishoeck en Tim de Zeeuw benoemd bij Sterrenkunde. Deze benoemingen hadden nogal aandacht gekregen en er werd gesproken van de aanstelling van een dubbelster.
Een regelmatig terugkerend onderwerp bij het College van Decanen was de gang van zaken bij promoties. Met name de te lange laudatio's waren een bron van zorg. Vele oplossingen werden voorgesteld waarbij het stampen met de staf me is bijgebleven: de pedel zou na 5 minuten met zijn staf op de grond stampen om daarmede het einde van de laudatio aan te geven. Ik geloof dat deze oplossing werd gesuggereerd door de decaan van Geneeskunde. Het wederom roepen van "hora est" was een andere variant. Het was een genoeglijk onderwerp.
Wat men ook van de Leidse Universiteit mocht denken, onderzoek stond hoog in het vaandel. Met voorstellen voor het aantrekken van goede onderzoekers kon je alles doorbreken aan procedures. En dat is me ook veel gelukt: tijdens mijn decanaat werd het mogelijk om in zeer korte tijd zeer goede mensen aan te stellen. Carlo Beenakker, Tim de Zeeuw, Ewine van Dishoeck en even na mijn decanaat, tijdens het rectoraat van Leertouwer, Hendrik Lenstra. Dat maakt de Leidse Universiteit zo aantrekkelijk. Een Delfts collega heeft me onlangs hier nog eens aan herinnerd; procedures die hier 9 maanden in totaal nemen, nemen elders enkele jaren. Zo houden, mijnheer de rector. "Voor goede lui moeten wij het pad een beetje effenen". Deze uitspraak van Van de Sande Bakhuyzen, directeur van de Sterrenwacht, gedaan in 1884 in een vergadering van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen over een toe te kennen eredoctoraat aan de wiskundige Stieltjes, is me in dit verband bijgebleven.